Franz Schubert (1797-1828)

Die Winterreise (1827)

'Die Winterreise' is een cyclus van 24 liederen van Franz Schubert, dé liedcomponist uit de romantiek. In de getemperde stemmingen van de 19e eeuwse piano's kan een componist vrij veranderen van toonaard, al heeft elke toonaard nog wel zijn eigen karakter. Schubert gebruikt die harmonische vrijheid in een contrastwerking tussen verschillende strofes. In de bekende liedcyclus cyclus ‘Die Winterreise’ beschrijft Schubert de dwalende ‘Wanderer’, hét romantisch beeld bij uitstek. Na de liefdesbreuk in het eerste lied ‘Gute Nacht’ gaat het van kwaad naar erger met de dolende wandelaar. In het vijfde lied, ‘Der Lindenbaum’ denkt hij nog terug aan de lindenboom bij de bron aan de poort, waar hij zoete dromen droomde en liefdeswoorden kerfde in de schors. Maar dan keert de toon (en de toonaard). De dichter realiseert zich dat hij ver weg is van de lindenboom en het voorbije geluk. “Vandaag moet ik wandelen, voort in de diepe nacht. In het donker sloot ik mijn ogen”. De componist Schubert laat dat contrast niet zomaar passeren, en schakelt over van de toonaard E (grote tertstoonladder) naar e (kleine tertstoonladder), drie stappen terug in de kwintencirkel. En hij schakelt opnieuw naar E in de volgende zin, wanneer de dichter beschrijft hoe de ruisende bomen hem herinneren aan het geluk, en de rust uit het verleden.
Image