Google Classroom
GeoGebraGeoGebra Klaslokaal

+ en - Hoe moet het nu?

Image
Getallen met hetzelfde toestandsteken Als je getallen optelt met hetzelfde toestandsteken: Je zet het toestandsteken voorop en telt de beide getallen bij elkaar op. Voorbeeld: 17+13=+(17+13)=30 -17-13=-(17+13)=-30

Hetzelfde toestandsteken: positief

Hetzelfde toestandsteken: negatief

Getallen met verschillend toestandsteken Als je getallen optelt met verschillend toestandsteken: 1. Je zet het toestandsteken van het grootste (absolute) getal voorop. 2. Je trekt het kleinste van het grootste getal af. Voorbeeld: 17-13=+(17-13)=4 (je hoeft de + niet te schrijven en ook geen haakjes te gebruiken, uiteraard) -17+13=-(17-13)=-4