1. | Typ als invoer en definieer de functie f. |
2. | Bepaal vijf vergelijkingen om de waarde van de coëfficiënten te berekenen. |
| (1, 10) is een punt op de grafiek van f(x): Typ als invoer de vergelijking in het Invoerveld en Enter. |
| (1, 10) is een maximum van f(x): Typ als invoer de vergelijking in het Invoerveld en Enter. |
| (4, -1) is een punt op de grafiek van f(x): Typ als invoer de vergelijking in het Invoerveld en Enter. |
| (4, -1) is een buigpunt van f(x): Typ als invoer de vergelijking in het Invoerveld en Enter. |
| (-3, 0) is een punt op de grafiek van f(x): Typ als invoer de vergelijking in het Invoerveld en Enter. |
3. | Geef de vijf vergelijkingen een naam: Klik op de knop Meer en selecteer Label toevoegen. |
| Opmerking: De vergelijkingen krijgen als naam vgl1 tot vgl5. |
4. | Los het stelsel van vergelijkingen op met het commando i. |